Voor elk evenement moet de organisatie minimaal onderstaande documenten aan de brandweer afleveren:
Veiligheidsplan/veiligheidsdocument
Inplantingsplan en detailplan
Risicoanalyse
Actieplan bij weersextremen
1. Inplanting
Elke structuur moet tot op ten minste minimum 60m kunnen benaderd worden door de voertuigen van de hulpdiensten via de openbare weg, via een toegangsweg of via een brandweg die voldoet aan onderstaande eisen:
vrije breedte: min. 4 m
vrije hoogte: min. 4 m
draaistraal: binnenzijde min. 11 m en buitenzijde min. 15 m
helling: max. 6%
de ondergrond moet een draagvermogen hebben zodat voertuigen van 13t asbelasting er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen.
Bij evenementen die doorgaan in gebouwen met meer dan één bouwlaag moeten brandweervoertuigen tenminste één punt in een gevel kunnen bereiken en dat op een herkenbare plaats die toegang geeft tot de evenementenruimte.
Bij evenementen die doorgaan in tenten of structuren met verdiepingen moet elk verdiep bereikbaar zijn voor de voertuigen van de brandweer.
Tenten en structuren moeten zo op het evenemententerrein zijn ingeplant dat tenten, structuren en omliggende gebouwen bereikbaar blijven voor voertuigen van de brandweer, indien nodig moet er een brandweg aangelegd worden die voldoet aan de voorwaarden breedte, hoogte en draaistraal.
Alle aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiter, etc. binnen en rond de evenementenzone moeten te allen tijde vrij en bereikbaar blijven. De aanduidingen van hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten goed zichtbaar blijven vanaf de openbare weg.
Voorzie steeds een vrije zone tussen gevels en standplaatsen met kramen zonder brandlast van minimaal 1 m (uitzondering mits schriftelijke toestemming van de eigenaar van het pand, een vlotte evacuatie vanuit het gebouw moet wel gegarandeerd blijven) Kramen en installaties met een verhoogd brandrisico (vb. cateringstanden, stroomgroepen…) moeten op minimaal 4 m van gebouwen opgesteld worden. Tussen de standplaatsen onderling is er minimaal 1 m vrije ruimte.
Tijdelijke structuren en constructies zoals podia, tenten, toiletten… en technische installaties mogen geen hinder veroorzaken voor de hulpdiensten.
2. Evacuatie
Inschatten hoeveel mensen er op een evenement zullen afkomen is niet altijd eenvoudig. Bij betalende evenementen is het eenvoudiger om het maximaal aantal aanwezigen te bepalen aan de hand van het aantal verdeelde inkombewijzen. Gratis evenementen zijn een stuk risicovoller omdat niet op voorhand geweten is hoeveel mensen er komen opdagen. Een goede inschatting is cruciaal om voldoende evacuatiemogelijkheden te kunnen voorzien. Gebruik bij ingesloten evenementen een telsysteem om het aantal aanwezigen te kennen.
Om het aanwezige publiek veilig te kunnen evacueren van een evenemententerrein moet er aan onderstaande regels voldaan worden:
Aantal (nood)uitgangen
Elk evenement moet minstens één brandveilig evacuatietraject hebben;
1 nooduitgang = maximaal 49 personen gelijktijdig aanwezig
2 nooduitgangen = maximaal 499 personen gelijktijdig aanwezig
3 nooduitgangen = maximaal 999 personen gelijktijdig aanwezig
Per extra schijf van 1000 personen dient er een extra nooduitgang aanwezig te zijn
Bijkomende voorwaarden
Per aanwezige moet er 1 cm nooduitgang aanwezig zijn
Reductiefactor trappen en hellingen: zie rubriek ‘trappen en hellingen’
Nooduitgangen zijn minimaal 80 cm breed en 200 cm hoog.
Nooduitgangen zijn bevinden zich in tegenovergestelde zijden.
Nooduitgangen draaien naar buiten of zijn vergrendeld in open stand (poorten en deuren die niet naar buiten opendraaien of niet mechanisch vergrendeld zijn in open stand worden niet in rekening gebracht).
Nooduitgangen zijn vrij en niet vergrendeld.
Algemeen mag de maximumbezetting nooit hoger zijn dan de capaciteit van de beschikbare (nood)nooduitgangen. De capaciteit van de (nood)uitgangen die t.g.v. de gebruiksomstandigheden NIET ten volle zullen kunnen worden gebruikt, worden in mindering gebracht.
Evacuatiewegen
Evacuatiewegen zijn minimum even breed als de gecumuleerde breedte van de er op uitgevende nooduitgangen en zijn minimaal 80 cm breed en 200 cm hoog.
Evacuatiewegen zijn steeds vrij van obstakels.
Trappen en hellingen
Bij trappen en hellingen >10% die afdalen moet er 1,25 cm trapbreedte per potentieel betredend persoon voorzien worden, stijgende trappen moeten een trapbreedte van 2 cm per potentieel betredend persoon hebben.
Trappen zijn van het rechte type en moeten toegang geven tot het evacuatieniveau. De optrede mag hoogstens 18 cm bedragen, terwijl de aantrede minstens 20 cm moet zijn.
Trappen hebben minstens één leuning. De trappen moeten aan beide zijden van een stevige leuning voorzien worden indien ze meer dan 1,20 breed zijn. Indien de trapbreedte gelijk of groter is dan 2,40 meter, moet er in hun as een stevige leuning aangebracht zijn.
Pictogrammen
Elke uitgang en nooduitgang moet voorzien worden van pictogrammen voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
De evacuatiepictogrammen moeten zichtbaar zijn vanaf elk punt in de inrichting en moeten desgevallend bij activiteiten herhaald of aangepast worden.
Op plaatsen in de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat (vb. een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen, onvoorziene hoogteverschillen in het loopvlak) dienen de nodige pictogrammen geplaatst worden.
Veiligheidsverlichting
De goede werking dient steeds aangetoond te worden aan de hand van een keuringsverslag opgemaakt door een externe dienst voor technische keuring (EDTC). Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De pictogrammen aan de nooduitgangen en de evacuatiewegen zijn voorzien van veiligheidsverlichting.
Op plaatsen in de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat (vb. een richtingsverandering, een kruising, een overgang naar trappen, onvoorziene hoogteverschillen in het loopvlak) dient eveneens veiligheidsverlichting te worden voorzien.
Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding geschieden door één of meer autono(o)m(e) stroombron(nen).
Autonome verlichtingstoestellen aangesloten op de kring die de betrokken normale verlichting voedt, mogen eveneens gebruikt worden voor zover zij alle waarborgen voor een goede werking bieden.
De brandweer kan in bepaalde omstandigheden de organisatie opleggen bijkomende veiligheidsverlichting(en) te voorzien op de door hen aangeduide plaatsen.
Specifiek voor tenten
Nooduitgangen in tenten worden enkel in rekening gebracht indien ze bestaan uit vaste deurpanelen die in vluchtzin opendraaien, opengeritste tentzeilen worden niet aanzien als een nooduitgang.
De nooduitgangen worden voorzien van veiligheidsverlichting en correcte pictogrammen die in verhouding zijn met de breedte van de nooduitgang. De pictogrammen moeten zichtbaar zijn vanaf elk punt in de inrichting en moeten desgevallend bij activiteiten herhaald of aangepast.
Vanop elk punt in de tent is de loopafstand naar een nooduitgang kleiner 60 m.
Specifiek voor evenementen afgesloten met bouwhekken
Bouwhekken worden enkel als nooduitgang aanzien als ze dermate gemonteerd zijn dat ze bij evacuatie niet kunnen omvallen en moeten aan één zijde voorzien zijn van een goed werkend wiel.
Elk bouwhek telt voor 1 deel van een nooduitgang, 2 aaneengeschakelde bouwhekken die kunnen gebruikt worden om te evacueren worden als 1 nooduitgang aanzien. Elk deel van een nooduitgang is voorzien van een pictogram dat even breed zijn als de breedte van het bouwhek. Het pictogram wordt bovenop het aangrenzend, niet-opendraaiend bouwhek gemonteerd.
De bouwhekken zijn steeds vrij van obstakels, draaien open in vluchtzin en zijn niet gesloten of vergrendeld.
De nooduitgangen opgebouwd met bouwhekken moeten voorzien worden van noodverlichting die voldoende licht geeft om het pictogram en de evacuatieweg te verlichten om een vlotte evacuatie te garanderen. Bij evenementen op grote terreinen of met brede nooduitgangen kan er toegestaan worden om te werken met lichtmasten met autonoom gevoede stroombron.
Afwijkingen
De brandweer kan te allen tijde afwijken van bovenvermelde eisen. Afhankelijk van bepaalde criteria kan de brandweer strenger of minder strenge eisen opleggen.
3. Tijdelijke constructies/structuren
Onder tijdelijke constructies worden verstaan alle bouwwerken van tijdelijke aard die specifiek voor het evenement werden geplaatst zoals tenten, podia, trussconstructies, stellingbouw… Voor elke tijdelijke structuur dient er volgens de norm NBN EN 13782 steeds een berekening of bouwboek kunnen voorgelegd worden. Dit document is in het bezit van de organisator.
Tijdelijke constructies voldoen (indien van toepassing) aan bovenstaande evacuatierichtlijnen.
Tenten
Niet van toepassing bij het gebruik van een tent of aaneenschakeling van tenten indien minder dan 100p of een totale oppervlakte van alle structuren/constructies kleiner is dan 60m² (niet van toepassing voor het type partytent). Er dient steeds voldaan te worden aan de richtlijnen in rubriek 1 en 2.
Meerdere tenten die aaneengeschakeld worden, worden aanzien als één grote tent.
De organisator moet bij het plaatsen van een tent steeds onderstaande documenten kunnen voorleggen:
Tenten met een maximale bezetting hoger dan 100 personen en lager dan 1.000 personen of indien de gecumuleerde oppervlakte van alle tijdelijke structuren/constructies groter is dan 60m² en kleiner is dan 500m².
Attest opgemaakt door de tentenbouwer na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent opgebouwd is zoals beschreven in het tentenboek.
Attest opgemaakt door de tentenbouwer na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent de stabiliteit biedt en verankerd is zoals beschreven in het tentenboek. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Attest met opsomming van de maximale belastingen van de tent (sneeuwbelasting, windbelasting, max. belasting aan het kader i.f.v. klank en licht…) + de te nemen acties indien deze belastingen overschreden worden. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Een attest met de brandklasse van de gebruikte constructiematerialen (panelen, zeilen…) Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
Tenten met een maximale bezetting hoger dan 1.000 personen of indien de gecumuleerde oppervlakte van alle tijdelijke structuren /constructies groter is dan 500m².
Attest opgemaakt door de tentenbouwer na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent opgebouwd is zoals beschreven in het tentenboek. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Attest opgemaakt door de tentenbouwer na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent de stabiliteit biedt en verankerd is zoals beschreven in het tentenboek. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Attest met opsomming van de maximale belastingen van de tent (sneeuwbelasting, windbelasting, max. belasting aan het kader i.f.v. klank en licht…) + de te nemen acties indien deze belastingen overschreden worden. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
Een controleverslag van een EDTC met bovenstaande punten als controleaspecten. Het verslag moet specifiek voor uw evenement opgemaakt worden na de opbouw van de tent. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
Tenten met verdiepingen
Tenten met verdiepen dienen steeds langs 1 lange zijde te bereiken zijn met een hoogtewerker van de brandweer.
De tentenbouwer dient een attest op te maken na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent opgebouwd is zoals beschreven in het tentenboek. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
De tentenbouwer dient een attest op te maken na het opbouwen van de tent waaruit blijkt dat de tent de stabiliteit biedt en verankerd is zoals beschreven in het tentenboek. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
De tentenbouwer dient een attest op te maken met opsomming van de maximale belastingen van de tent (sneeuwbelasting, windbelasting, max. belasting aan het kader i.f.v. klank en licht…) + de te nemen acties indien deze belastingen overschreden worden. Het attest moet aanwezig zijn bij de organisator.
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
Een controleverslag van een EDTC met bovenstaande punten als controleaspecten. Het verslag moet specifiek voor uw evenement opgemaakt worden na de opbouw van de tent. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De brandweer kan bij tenten met verdiepen extra eisen stellen afhankelijk van de risico’s.
(Mobiele) tribunes
Om een vlotte circulatie bij gebruik en eventuele evacuatie te garanderen, worden volgende eisen gesteld aan de indeling:
Iedere zitplaats is minstens 50 cm breed en minstens 75 cm lang. Deze afmetingen worden respectievelijk genomen van as tot as tussen de zitplaatsen van dezelfde rij en van as tot as tussen de rijen zitplaatsen.
Elke rij zitplaatsen wordt verdeeld door armleuningen of door elke andere inrichting die het plaatsen van meer dan één persoon per 50 cm breedte verhindert.
De vrije ruimte tussen de stoelenrijen bedraagt minimaal 45 cm. Die breedte mag beperkt worden tot 40 cm als de zitplaatsen geplaatst zijn op treden van ten minste 15 cm hoogte. Bij automatische klapstoelen geldt als vrije ruimte de kleinste van de ruimte tussen enerzijds de achterzijde van de voorgaande stoelenrij en anderzijds de dichtgeklapte stoel of de armleuning.
De zitplaatsen zijn stevig verankerd in de vloer of aan elkaar, met uitzondering van de zitplaatsen van de loges en de benedenloges.
Voor het personeel wordt er altijd een voldoende aantal zitplaatsen gereserveerd.
De rijen zitplaatsen mogen niet meer dan tien zitplaatsen omvatten, als er maar één gang voor bestaat. Ze mogen twintig zitplaatsen omvatten als er twee gangen voor bestaan.
Een afwijkende indeling van de zitplaatsen kan worden toegestaan als de exploitant kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is. Hij toont dat aan door middel van simulatieberekeningen.
Mobiele tribunes worden minimaal van één trap voorzien. De totale breedte van de trappen in centimeters is gelijk aan het maximaal aantal zitplaatsen vermenigvuldigd met 1,25 indien dalende evacuatierichting en 2 indien stijgende evacuatierichting.
De trappen zijn voorzien van minimaal 1 leuning.
Tijdelijke tribunes moeten jaarlijks onderworpen worden aan een keuring door een bevoegd persoon of een onafhankelijke keuringsorganisatie. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
Een tijdelijke tribune wordt voor ingebruikname in dienst gesteld door een bevoegd persoon (minder dan 1000 personen aanwezig op het event of een totale oppervlakte van alle tijdelijke structuren/constructies kleiner is dan 500 m²) of een onafhankelijk keuringsorganisatie (indien meer dan 1000 personen aanwezig op het event of een totale oppervlakte van alle tijdelijke structuren/constructies groter is dan 500 m²). Het attest of keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De toegang onder uitschuifbare of tijdelijke tribunes wordt onmogelijk gemaakt voor publiek en onbevoegden. Elke vorm van opslag onder de tribune is verboden.
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
Trussconstructies en stellingwerk
Een trussconstructies en stellingwerk wordt voor ingebruikname in dienst gesteld door een bevoegd persoon (minder dan 1000 personen aanwezigen op het event of een totale oppervlakte van alle structuren/constructies kleiner is dan 500 m²) of een onafhankelijk keuringsorganisatie (meer dan 1000 personen aanwezigen op het event of een totale oppervlakte van alle tijdelijke structuren/constructies groter is dan 500 m²). Het attest of keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De toegang onder de constructies wordt onmogelijk gemaakt voor publiek en onbevoegden. Trussconstructies die in het publieksdeel geplaatst worden zijn enkel toegankelijk voor het publiek indien ze gemonteerd worden volgens de regels van de kunst. Elke vorm van opslag onder de constructies is verboden.
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
Indien de constructies gebruikt worden om publiek op toe te laten dan dienen de constructies voorzien worden van evacuatiemogelijkheden (nooduitgangen, trappen, pictogrammen…) zoals beschreven in punt 2 ‘EVACUATIE’.
Indien de constructies gebruikt worden om publiek op toe te laten dan dienen de constructies steeds voorzien te worden van voldoende hoge balustrades.
Er mogen zich nooit meer mensen op de trussconstructies en stellingwerk begeven dan de bepaalde maximale capaciteit.
Sjorwerk
Sjorconctructies dienen opgebouwd te worden volgens de regels in het document ‘Leidraad grote sjorconstructies’ van Scouts en Gidsen Vlaanderen.
Indien de constructies gebruikt worden om publiek op toe te laten dan dienen de constructies voorzien te worden van evacuatiemogelijkheden (nooduitgangen, trappen, pictogrammen…) zoals beschreven in punt 2 ‘EVACUATIE’.
Indien de constructies gebruikt worden om publiek op toe te laten dan dienen de constructies steeds voorzien te worden van voldoende hoge balustrades.
Er mogen zich nooit meer mensen op de trussconstructies en stellingwerk begeven dan de bepaalde maximale capaciteit.
De toegang onder de constructies wordt onmogelijk gemaakt voor publiek en onbevoegden. Elke vorm van opslag onder de constructies is verboden.
Indien publiek aanwezig op of onder de constructies:
Daken, plafonds en valse plafonds moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de (reactie bij brand) klasse A1 : moeilijk ontvlambaar, of klasse A0 : niet brandbaar. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen te voldoen aan:
A1 ofwel
A2-s1-d0 ofwel
B-s1-d0
De verticale wanden en bekleding moeten volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A2 : gemiddeld ontvlambaar, of een hogere klasse. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen aan C-s1-d0.
De vloer en de vloerbedekking mogen volgens de ‘oude’ Belgische Norm NBN S 21-203 vervaardigd zijn uit materialen die behoren bij de klasse A3 : gemakkelijk ontvlambaar, of hoger. Volgens de Europese norm NBN EN 13501-2 dienen deze materialen minstens te voldoen Dfl-s1.
4. Blusmiddelen
Per 150 m² oppervlakte moet er één( gekeurd )blustoestel aanwezig zijn van minimaal 1 bluseenheid.
Alle installaties met een verhoogd brandrisico (cateringstanden, technische installaties…) moeten voorzien worden van een extra (gekeurd) blustoestel van minimaal één bluseenheid.
Bij elke cateringstand of stand met open vuur dient er een blusdeken aanwezig te zijn.
De blustoestellen moeten jaarlijks gekeurd worden door een bevoegd persoon. Het keuringsbewijs moet aan het toestel bevestigd zijn. De laatste keuringsdatum moet leesbaar zijn, anders wordt ervan uitgegaan dat het toestel niet gekeurd is.
De aanwezige blusmiddelen zijn steeds goed zichtbaar, vlot bereikbaar en voldoende verdeeld worden over de volledige oppervlakte. In het kader van vandalisme mogen blusmiddelen op plaatsen geplaatst worden waar er zich medewerkers bevinden op voorwaarde dat voor de start van het evenement elke medewerker geïnformeerd wordt over de plaats van de blusmiddelen. De blusmiddelen moeten worden aangeduid door de reddingstekens gegeven in het KB van 17/06/97 en eventuele latere aanvullingen, betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
Naar gelang de aanwezige risico’s kan de brandweer, de organisatie opleggen bijkomende blusmiddelen te voorzien.
5. Melding – waarschuwing – alarm
Op elke evenement is een werkend meldingstoestel (gsm of telefoon) aanwezig in de inrichting om de nodige hulpdiensten te verwittigen.
Op elk type evenement is een installatie aanwezig om het publiek te waarschuwen (geluidsinstallatie, megafoon…). Evenementen met 500 tot 1.000 aanwezigen hebben een 2de middel om de aanwezigen te waarschuwen, indien er meer dan 1.000 aanwezigen zijn dient er een 2de voedingsbron voorzien te worden voor de klankinstallatie.
De organisatie dient een evacuatieprocedure op te stellen, alle medewerkers worden geïnformeerd over de inhoud van de evacuatieprocedure en over hun aandeel in de evacuatieprocedure.
6. Cateringstanden (koken, bakken, braden, opwarmen, BBQ…)
Cateringstanden die aan bereiding van etenswaren doen worden opgedeeld in 2 groepen: de mobiele verkoopwagens voor bereiding van voeding en foodtrucks en anderzijds alle andere cateringstanden. Onderstaande richtlijnen gelden voor alle types cateringstanden die voeding bereiden.
Plaatsing cateringstanden
Mobiele elektrische cateringtoestellen voor bereiding van voeding mogen enkel opgesteld worden in speciaal daartoe bestemde lokalen (keukens die voldoen aan de geldende reglementeringen) of in tentdelen die niet toegankelijk zijn voor het publiek.
Mobiele frituurtoestellen worden niet toegestaan in tenten en gebouwen.
Mobiele cateringtoestellen voor het bereiden van voeding op gas zijn niet toegestaan in gebouwen, enkel vaste cateringtoestellen op gas zijn toegestaan.
Mobiele cateringtoestellen op gas zijn niet toegestaan in publiekstenten.
Mobiele cateringstanden voor het bereiden van voeding op gas mogen wel in een afzonderlijke kooktent die op minimaal vier meter van publiekstenten en gebouwen is opgesteld. De kooktent is voldoende geventileerd en staat op twee meter van brandbare materialen. De cateringtenten zijn minimaal aan één zijde open en voldoende geventileerd.
Elektrische cateringtoestellen voor het warmhouden van voeding (vb. soepketel, buffetwarmer, warmhoudplaat, bain marie, warmhoudkast…) mogen wel opgesteld worden in publieksdelen van tenten en gebouwen.
Het warmhouden van voeding met toestellen op brandpasta is verboden in tenten en gebouwen.
Cateringstanden staan op veilige afstand van het publiek opgesteld, er mag geen contact tussen het publiek en de cateringtoestellen mogelijk zijn. De toestellen staan steeds op twee meter van brandbare materialen of zijn afgescheiden van brandbare materialen door middel van een brandvertragende scheidingswand.
Cateringstanden mogen niet aaneengeschakeld worden en mogen niet opgesteld zijn op nutsvoorzieningen (hydranten, gasafsluiters…) in brand- en evacuatiewegen en mogen geen belemmering vormen voor de hulpdiensten.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken aanwezig te zijn.
Mobiele elektrische cateringtoestellen
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen zijn voorzien van een CE-markering.
De toestellen worden aangesloten volgens de regels van de kunst zodat er geen overbelasting van de elektrische installatie ontstaat.
De toestellen worden gebruikt zoals beschreven in de gebruikshandleiding.
De toestellen staan stevig opgesteld op een harde onbrandbare of niet smeltende ondergrond.
Elektrische kabels worden vastgemaakt of in kabelgoten gelegd, verbindingen bevinden zich minimaal 20 cm boven de grond.
De elektrische toestellen en de elektrische installatie moet afgeschermd worden van water.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van 1 bluseenheid en een blusdeken aanwezig te zijn.
Mobiele cateringtoestellen op gas
Elke cateringinstallatie moet gekeurd worden door een externe dienst voor technische controle (EDTC) op lekdichtheid. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen zijn voorzien van een CE-markering.
De toestellen worden aangesloten volgens de regels van de kunst zodat er geen lekken ontstaan.
De toestellen worden gebruikt zoals beschreven in de gebruikshandleiding.
De toestellen staan stevig opgesteld op een harde onbrandbare of niet smeltende ondergrond.
Enkel het principe één verbruiker – één bron wordt toegestaan.
De ontspanners bevinden zich in onberispelijke conditie, is aangepast aan het gebruikte gas en aan de verbruiker.
Ontspanners worden rechtstreeks aan de fles aangesloten.
De gebruikte gasslangen voor ontspannen gas zijn van het type RHT. De gasslangen zijn maximaal 5 jaar oud (datum dient zichtbaar te zijn) en zijn vrij van beschadigingen.
De gasslangen moeten gefixeerd worden met schroefverbindingen of met metalen spanringen.
Gasslangen zijn maximaal twee meter lang en mogen niet aan elkaar verbonden worden.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken aanwezig te zijn.
BBQ’s (niet op gas)
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen worden gebruikt zoals beschreven in de gebruikshandleiding.
De toestellen staan stevig opgesteld op een harde onbrandbare of niet smeltende ondergrond.
Er mogen enkel brandstoffen gebruikt worden die specifiek bestemd zijn als brandstof voor BBQ’s.
Er mogen geen vloeibare brandstoffen gebruikt worden om de BBQ aan te steken of om de vlam aan te wakkeren.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken aanwezig te zijn.
Mobiele verkoopwagens voor bereiding van voeding en foodtrucks
Mobiele verkoopwagen voor catering en foodtrucks die beschikken over een elektrische installatie dienen een geldige keuring te kunnen voorleggen. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
Mobiele verkoopwagen voor catering en foodtrucks die beschikken over een gasinstallatie dienen een geldige keuring gasdichtheid en conformiteit van de installatie te kunnen voorleggen. De installatie moet door de eigenaar gekeurd worden volgens de geldende reglementering door een externe dienst voor technische controle. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen zijn voorzien van een CE-markering.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken aanwezig te zijn.
De gasvoorraad is opgeslagen in een speciaal daarvoor voorziene geventileerde kast. De kast is afgesloten en de gasflessen zijn beschermd tegen omvallen.
Verzekeringspolis burgerlijke aansprakelijkheid.
Verzekeringspolis brandrisico’s (enkel voor kermisattracties én kermisgastronomie met mobiele verkoopwagen).
Gasrecipiënten
De hoeveelheid gas bij de cateringstand wordt beperkt tot één fles + één reservefles per aangesloten toestel (uitzondering kermissen en foren of meerdaagse evenementen: max. 130 kg: te bepalen door brandweer).
Het opslaan van gas op een evenementensite is altijd verboden, behalve mits een schriftelijke toestemming van de brandweer. De brandweer kan toestemming verlenen om een gasopslag te organiseren, in dit geval dient de gasopslag opgesteld worden op de door de brandweer aangegeven plaats.
De aanwezigheid van gasrecipiënten met vloeibaar gemaakte petroleumgassen is binnen publiek toegankelijke gebouwen en plaatsen (vb. publiekstenten) verboden.
De gasrecipiënten moeten in open lucht "staande” worden gestockeerd in een gasflessenkast en er moeten voldoende voorzorgsmaatregelen tegen omkantelen worden genomen (vb. gasfleskast). De gasrecipiënten worden uit de zon en weg van warmtebronnen opgesteld.
Alle gasrecipiënten worden fysisch en visueel afgesloten van het publiek.
De gasrecipiënten staan opgesteld op min. drie meter van rioolmonden, kelderopeningen of lagergelegen delen.
Nabij een cateringinstallatie mag enkel de dagvoorraad aanwezig zijn, opslag van reserveflessen is niet toegestaan.
Opslag van reserveflessen dient op minimaal acht meter van het publiek te gebeuren, lege flessen moeten gescheiden worden van volle flessen.
De voedingsleidingen naar de verbruikstoestellen zijn vast. Enkel de laatste twee meter naar het verbruikstoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559.
Flessen met koolzuurgas (CO2) moeten steeds rechtop geplaatst worden, stevig vastgemaakt zodat zij niet kunnen omvallen en staan opgesteld op min. drie meter van rioolmonden, kelderopeningen of lagergelegen delen.
De ruimte waarin flessen met koolzuurgas (CO2) zich bevinden, moet steeds voldoende geventileerd zijn.
7. Mobiele verwarmingstoestellen
Mobiele verwarmingstoestellen in gebouwen
In gebouwen zijn enkel mobiele elektrische verwarmingstoestellen (indien de elektrische weerstand niet zichtbaar is) en externe verwarmingstoestellen toegestaan (type warmeluchtgeneratoren).
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en twee meter van brandbare materialen, mobiele externe verwarmingstoestellen staan op vier meter van gebouwen en twee meter van brandbare materialen opgesteld.
De toestellen werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen zijn voorzien van een CE-markering.
De toestellen worden aangesloten volgens de regels van de kunst zodat er geen overbelasting van de elektrische installatie ontstaat.
De toestellen worden gebruikt zoals beschreven in de gebruikshandleiding.
De toestellen staan stevig opgesteld op een harde onbrandbare of niet smeltende ondergrond.
Elektrische kabels worden vastgemaakt of in kabelgoten gelegd, verbindingen bevinden zich minimaal 20 cm boven de grond.
De elektrische toestellen en de elektrische installatie moet afgeschermd worden van water.
Mobiele verwarmingstoestellen in tenten
Het verwarmen van tenten is enkel toegestaan aan de hand van mobile externe verwarmingstoestellen die warme lucht in de tent blazen. De toestellen voldoen aan
volgende punten:
De mobiele verwarmingstoestellen moeten door de eigenaar gekeurd worden volgens de geldende reglementering door een externe dienst voor technische controle. Het keuringsverslag moet aanwezig zijn bij de organisator.
De toestellen en hun brandstofrecipiënten zijn op minimaal twee meter van brandbare materialen opgesteld en op vier meter van tenten en gebouwen.
Elk toestel is voorzien van een gekeurd blustoestel van één bluseenheid.
De toestellen en hun brandstofrecipiënten zijn zo opgesteld dat ze afgeschermd zijn van het publiek.
De toestellen zijn zo opgesteld dat verbrandingsgassen de tent niet kunnen binnendringen.
8. Elektrische installatie
Stroomgeneratoren, stroomgroepen, stroomaggregaten & brandstof
De toestellen bevinden zich in een goed werkende conditie en werden voldoende onderhouden, eventuele beschadigingen mogen geen invloed hebben op een veilig gebruik.
De toestellen en verdeelkasten zijn voorzien van een CE-markering.
Het toestel moet door de eigenaar gekeurd worden volgens de geldende reglementering door een externe dienst voor technische controle. De organisator laat de stroomgroep keuren voor indienststelling.
De toestellen en hun brandstofvoorraad zijn afgeschermd van het publiek.
De toestellen en hun brandstofvoorraad staan altijd buiten opgesteld en bevinden zich op vier meter van tenten en gebouwen en op twee meter van brandbare materialen.
De toestellen zijn zo opgesteld dat de uitlaatgassen gebouwen of tenten niet kunnen binnendringen.
Er dient minimaal een gekeurd blustoestel van één bluseenheid aanwezig te zijn.
Elektrische installatie
De elektrische installatie waarop afgetakt wordt, moet gekeurd worden volgend de geldende reglementeringen door een externe dienst voor technische controle. De organisator moet dit verslag kunnen voorleggen aan de hulpdiensten.
Alle gebruikte toestellen (tapkasten, koelwagens…) dienen gekeurd te worden door de eigenaar van de toestellen.
De toestellen en verdeelkasten zijn voorzien van een CE-markering.
9. Versieringen
Versieringen
Onder versieringen verstaan we alle vormen van aankleding die niet behoren tot de normale functionele decoratie.
Versieringen mogen niet gemaakt zijn van makkelijk brandbare materialen zoals papier, riet, stro, karton, makkelijk brandbare kunststoffen, makkelijk brandbare stoffen…
De aangebrachte versieringen mogen maximaal 10% van het totale muuroppervlakte bedekken.
Versieringen mogen geen lint vormen -> lontwerking.
Versieringen bevinden zich ten minste op twee meter van (nood)uitgangen en evacuatiewegen.
Algemeen
Kaarsen of andere versieringen met open vlam zijn altijd verboden in inrichtingen.
Alle aangebrachte materialen worden steeds stevig vastgemaakt met brandvertragende bevestigingsmaterialen.
Versieringen en decoratie mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken.
Ballonnen gevuld met een brandbaar en/of giftig gas mogen in een evenementenruimte, gelegen in een tent of gebouw, niet worden gebruikt.
Motorvoertuigen, vaartuigen of machines tentoongesteld in de tijdelijke inrichtingen mogen slechts een beperkte hoeveelheid brandstof in hun reservoirs hebben. De brandweer kan, mits de nodige motivatie, vragen de startbatterij van het voertuig te ontkoppelen.
10. Vuurmanden, -korven en -schalen
Vuurmanden, -korven en -schalen mogen enkel in openlucht opgesteld worden.
De toestellen staan op vier meter van tenten en gebouwen en op twee meter van brandbare materialen.
De toestellen zijn gemaakt van stevig materiaal staan op een harde en stabiele ondergrond opgesteld. Bij voorkeur leg je een zandbed onder het toestel.
Er is steeds een gekeurd blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken aanwezig.
Gebruik enkel droog en onbehandeld hout of een andere vaste natuurlijke brandstof, zoals steenkool of houtskool.
Gebruik geen vloeibare brandversnellers op het toestel aan te steken of om de vlammen aan te wakkeren.
Beperk de brandstof tot de diameter van de het toestel.
Zorg voor een afgebakende vrije zone rond de vuurschaal zodat er niemand in kan lopen.
Laat de brandende toestellen niet onbewaakt achter.
De opslag van de brandstof moet steeds buiten het bereik van het publiek gebeuren, opslagplaatsen moeten vlot bereikbaar zijn voor de brandweer.
Bij sluitingstijd moeten het vuur en kleine smeulresten op de grond worden gedoofd met een overvloedige hoeveelheid water en moet de resterende brandstof worden verwijderd.
Let op met gensters en vliegvuur.
Bij te felle wind moet de verbranding afgelast worden.
11. Kampvuur en kerstboomverbranding
Het Veldwetboek (7 oktober 1886) bepaalt nog steeds dat het in ons land verboden is vuur te maken op minder dan 100 meter van heiden, huizen, boomgaarden, hagen, graan, stro en mijten. Op deze algemene verbodsregel wordt echter een uitzonderingsmaatregel voor kampvuren (niet voor kerstboomverbrandingen) voorzien. Artikel 99 van het Bosdecreet (2013 gewijzigd) stelt dat vuur maken kan in bosgebieden tot op 25 meter van de bossen. Voor alle andere risico’s blijft de afstand 100 meter.
Volgens de Vlaamse milieuwetgeving (Vlarem) mag het verbranden van droog onbehandeld hout bij het maken van een kampvuur en het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof in een sfeerverwarmer.
Opgelet: lokale regelgeving kan strenger zijn, vraag dit steeds na bij de gemeente.
Binnen de hulpverleningszone worden kampvuren en kerstboomverbrandingen enkel onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Wij geven je een overzicht.
voldoen aan de wetgeving;
schriftelijke toestemming van de eigenaar van het domein;
verplicht gebruik van een vuurschaal;
veilige zone afgebakend rond de vuurhaard;
er voldoende en aangepaste blusmiddelen (vb. emmers water, blusdeken…) aanwezig zijn;
enkel in een open, vlakke en verharde zone weg van dichte plantengroei of andere (licht) ontvlambare zaken;
of met toestemming van de burgemeester;
Enkele tips:
Plaats steeds de vuurschaal op een bed van zand.
Gebruik enkel droog en onbehandeld hout of een andere vaste natuurlijke brandstof, zoals steenkool of houtskool.
Beperk de hoeveelheid brandstof die je in de schaal legt tot de diameter van de vuurschaal.
Gebruik geen vloeibare brandversnellers om het hout in brand te steken of de vlammen aan te wakkeren.
Zorg voor een afgebakende vrije zone rond de vuurschaal zodat er niemand in kan lopen.
Hou blusmiddelen bij de hand en laat de vuurschaal niet onbewaakt achter.
De opslag van de brandstof moet steeds buiten het bereik van het publiek gebeuren, de opslagplaats moeten vlot bereikbaar zijn voor de brandweer.
Bij sluitingstijd moeten het vuur en kleine smeulresten op de grond worden gedoofd met een overvloedige hoeveelheid water en moet de resterende brandstof worden verwijderd.
Let op met gensters en vliegvuur.
Bij te felle wind moet de verbranding afgelast worden.
12. Pyrotechnische effecten, vuuranimatie, vuurwerk
Pyrotechnische effecten (enkel buiten toegelaten)
Onder pyrotechnische effecten worden verstaan, alle artikelen die explosieve stoffen bevatten die tot doel hebben licht, geluid, gas of rook (dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen) te produceren, toestellen die effecten produceren onder de noemer koud vuurwerk en toestellen die vuur- of vlameffecten produceren.
De effecten dienen altijd gemonteerd te worden door een specialist.
Er dient altijd een veiligheidsdossier en risicoanalyse opgemaakt worden.
De pyrotechnische effecten moeten steeds stabiel opgesteld worden en moeten beschermd worden tegen omvallen.
De pyrotechnische effecten dienen geplaatst en gebruikt worden volgens de gebruiksaanwijzingen.
Ter plaatse dient een veiligheidszone te voorzien rond de pyrotechnische effecten (drie meter straal in breedte en drie meter boven hoogte punt van het werkend effect), in deze zone mag er niemand komen bij activatie van de effecten.
De pyrotechnische effecten zijn zo geplaatst dat ze geen directe of indirecte invloed hebben op de brandveiligheid, er dient voldoende afstand gehouden worden van brandbare materialen.
Er dient minimaal één blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken nabij de effecten aanwezig zijn.
Vuuranimatie
Onder vuuranimatie wordt verstaan: vuurspuwen, jongleren met brandende voorwerpen en handelingen met brandende voorwerpen.
Vuuranimatie is enkel buiten toegestaan.
Het beoefenen van vuuranimatie mag enkel gebeuren door gespecialiseerde personen.
Vuuranimatie is enkel toegestaan indien er een veiligheidsdossier en risicoanalyse wordt opgemaakt.
Er dient steeds een tweede persoon aanwezig te zijn om bij eventueel gevaar in te grijpen.
Vuuranimatie mag enkel op voldoende veilige afstand (drie meter van uiterste punt dat brandt) tot brandbare materialen en publiek.
Er dient minimaal één blustoestel van één bluseenheid en een blusdeken nabij de effecten aanwezig zijn.
Het bijvullen en aansteken van de gebruikte materialen moet gebeuren in een veilige zone weg van het publiek.
Feestvuurwerk / consumentenvuurwerk
Voordat je vuurwerk koopt, vraag na bij het gemeentebestuur wanneer het afsteken of het gebruik van vuurwerk is toegestaan en onder welke voorwaarden. Weet bv. dat in Vlaanderen een algemeen verbod geldt, waar het gemeentebestuur kan van afwijken. Koop enkel wettig en veilig vuurwerk waarop één van de twee volgende verplichte kwaliteits- en veiligheidsmarkeringen staat:
Feestvuurwerk BE gevolgd door 3 letters, 4 cijfers en eindigend met een D (bijvoorbeeld BE/OTU XXXX/D).
Vuurwerk van categorie 1 of F1, van categorie 2 of F2; en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T1 van de volgende generieke types: niet-elektrisch aangestoken Bengaals vuur en niet-elektrisch aangestoken rookgeneratoren met een CE-markering.
Enkele aandachtspunten:
Bewaar het feestvuurwerk op een droge plaats in een afgesloten ruimte, buiten het bereik van kinderen.
Lees alle gebruiksaanwijzingen volledig voordat je om het even welk vuurwerk afsteekt.
Kies een aangepaste afsteekplaats: een open zone, die idealiter vlak, horizontaal en verhard is, ver verwijderd van woningen en geparkeerde voertuigen en op ruime afstand van dichte plantengroei, vooral in droge omstandigheden.
Schiet geen vuurpijlen af bij sterke wind.
Leef strikt de leeftijdsgrenzen na die worden opgelegd voor de categorie van vuurwerk die je wilt gebruiken.
Zorg ervoor dat toeschouwers steeds op een veilige afstand van de afsteekplaats blijven.
Zorg dat je steeds water en een brandblusapparaat binnen handbereik hebt.
Blijf nuchter: gebruik geen alcohol voor en tijdens het afsteken.
Zorg voor een goede bescherming van je ogen: draag een geschikte veiligheidsbril.
Draag geen kleding die gemakkelijk vuur kan vatten, zoals kledij op basis van synthetische vezels (nylon, fleece, microvezel, ...).
Plaats voor het afsteken van vuurpijlen een buis stevig in de grond en steek er dan de stok van de vuurpijl in. Steek maar één pijl per keer aan. Wacht altijd tot de eerste pijl de lucht ingaat alvorens een andere pijl in dezelfde buis te plaatsen.
Stabiliseer batterijen door er bijvoorbeeld zware, vuurvaste blokken rond aan te brengen. Steek altijd de lonten aan met een aansteeklont die je bij je leverancier kunt krijgen. Je kan eventueel ook rookwaren zoals een sigaar of een sigaret gebruiken. Gebruik zeker geen lucifers of aansteker: het risico bestaat dat je de lont op een verkeerde plaats aansteekt en onvoldoende tijd hebt om jezelf in veiligheid te brengen.
Verlaat zo snel mogelijk de plaats van afschieten en blijf op voldoende afstand zodra een lont is aangestoken.
Richt nooit een aangestoken product naar een persoon.
Steek de lonten altijd aan met gestrekte arm.
Steek nooit een vuurwerk artikel geplaatst op de grond (batterij, fontein, kaars,...) aan terwijl je je erover buigt.
Keer nooit terug naar een vuurwerk artikel waarvan de lont is aangestoken. Indien het artikel niet werkt, blijf dan gedurende minstens 30 minuten op afstand.
Steek nooit opnieuw een lont aan die niet heeft gewerkt. Na het afsteken doof je onmiddellijk alle op de grond gevallen gloeiende resten.
Ruim de afsteekzone op.
Spektakelvuurwerk / professioneel vuurwerk
Onder spektakelvuurwerk wordt verstaan: vuurwerk van categorie 3 of F3, van categorie 4 of F4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van
categorie T2 alsook de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T1 die niet als feestvuurwerk worden opgenomen.
Spektakelvuurwerk wordt enkel toegestaan onder volgende voorwaarden:
Enkel toegestaan mits schriftelijke toestemming van burgemeester.
Enkel af te steken door professionele vuurwerkmaker met de nodige vergunningen en mits het opmaken van een veiligheidsdossier (met plan opstellingen en risicoanalyse).
Overzicht categorieën vuurwerk:
zie figuur onder menu.
13. Pop-up campings
Een camping is niet zomaar een stuk grond waar je een tent kunt op plaatsen, er dienen dus met een aantal zaken rekening worden gehouden:
Kies een terrein met een kort gemaaid grasveld om branduitbreiding te voorkomen.
Bereikbaarheid van de camping voor hulpdiensten: voorzie steeds een vrije doorgang van vier meter breed en vier meter hoog. Op deze vrije zone mogen geen vaste obstakels staan. De vrije doorgang in bochten: draaistralen van minimaal 11 meter aan de binnenkant en 15 meter aan de buitenkant. De brandweer moet met hun voertuigen tot op 60 meter van elke tent kunnen rijden.
Als de camping afgesloten is met een hekwerk dien je voldoende nooduitgangen te voorzien (zie punt 2 ‘Evacuatie’). Deze nooduitgangen moeten aangeduid worden met voldoende grote officiële pictogrammen (grootte aangepast aan de breedte van de nooduitgang) en veiligheidsverlichting. Zorg er steeds voor dat de pictogrammen vanaf elk punt op het terrein zichtbaar zijn, is dit niet het geval dan dien je de pictogrammen te herhalen. Het aantal en de breedte van de nooduitgangen wordt bepaald op basis van het maximaal aantal aanwezigen op de camping.
Grotere campings worden verdeeld in clusters van maximaal 100 tenten en maximaal 1000 m².
Rond elke cluster is een weg van minimaal twee meter te voorzien. Vanaf de toegangsweg van de camping voorzie je een hoofdweg van minimaal vier meter, de wegen die op de hoofdweg uitkomen hebben een minimale breedte van twee meter.
Nooduitgangen mogen enkel ter hoogte van een kruising van wegen voorzien worden en zijn steeds open en vrij van obstakels.
Duid de verschillende clusters voldoende zichtbaar aan, aan de hand van een symbool, cijfer, letter of een combinatie ervan. Het is aan te raden deze aanduidingen uit te lichten.
Voorzie in elke cluster een gekeurd blustoestel van minimaal één bluseenheid.
Het aanmaken van alle vormen van open vuren is altijd verboden.
Maak je gebruik van een gemeenschappelijke zone om bijvoorbeeld te eten, bouw deze zone dan zo centraal mogelijk uit.
Het bereiden van eten is enkel toegestaan in een specifiek daartoe bestemde en afgebakende zone. In deze zone is het altijd verboden om kampeertenten te plaatsen. De kookzone wordt voorzien van voldoende en aangepaste blusmiddelen (blustoestellen en blusdekens). Om de risico’s op brand te beperken voorzie je best vaste bbq’s.
Opslag en gebruik van campinggas en vloeibare brandstoffen op campings is verboden.
Aggregaten, autobatterijen, stroomgroepen of generatoren en verwarmingstoestellen (op welke stroombron dan ook) zijn niet toegestaan.
Voorzie een waakdienst die in het geval van een incident alle aanwezigen kan verwittigen.
Om deze slapende mensenmassa te kunnen alarmeren voorzie je steeds een megafoon.
In het landschap aanwezige kenmerken, zoals meertjes, greppels en rivieren, kunnen als natuurlijke grenzen worden gebruikt bij de lay-out van het kampeerterrein, maar kunnen tegelijkertijd ook als belemmering worden ervaren. Obstakels, zoals elektriciteitsmasten, windmolens, bomen, moeten worden beoordeeld op mogelijke risico’s zoals in de masten klimmen, elektrische schokken en dergelijke. Waar nodig moeten maatregelen worden genomen om het publiek tegen deze risico’s te beschermen.
Wapen je tegen weerextremen. Stel een actieplan op in combinatie van een opsomming van alle mogelijke risico’s die gepaard gaan met weersextremen (beperkt je niet enkel tot het terrein zelf maar kijk ook naar de ruimere omgeving vb. terrein ligt in de diepte, bomen aansluitend aan de camping…)
Wagens, brommers, fietsen… horen niet thuis op de camping maar op een parkeerterrein, voorzie voor kampeerwagens en caravans een afzonderlijke parking of kampeerterrein.
Voorzie een EHBO-kit of medische hulppost op de camping.
Maak een risicoanalyse en inplantingsplan op van je kampeerterrein.